1. Een nationaal CDMS wordt, daar waar dit ontwikkeld is, door de douaneautoriteit van de lidstaat die dit heeft ontwikkeld, gebruikt om de in artikel 8, lid 1, van deze verordening bedoelde aanvragen en vergunningen te verwerken en beschikkingen betreffende deze aanvragen en vergunningen te beheren, op het moment dat zij nagaat of aan de voorwaarden voor het aanvaarden van een aanvraag en voor het afgeven van een beschikking is voldaan.
2. Het nationale CDMS communiceert met het centrale CDMS met het oog op de in artikel 12 van deze verordening bedoelde raadpleging tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten.